Op de Oostendse collegezitting van maandag 14 oktober werd de aanvraag voor de sloop van het visveilinggebouw en 2 rijen pakhuizen goedgekeurd. ‘De sloop is de eerste stap in de ontwikkeling van een nieuwe visserijcluster in de stad. De huidige functionele toestand van de gebouwen van de vismijn laat namelijk niet toe om de toekomst van de visserij in Oostende veilig te stellen. Belangrijk is dat het zal gaan om een selectieve sloop in overleg met de dienst Stedenbouw waarbij bepaalde elementen in functie van het nieuwe complex behouden zullen blijven. De nieuwe vismijn zal bovendien van hoge architecturale kwaliteit moeten zijn’, meldt Eerste Schepen Bart Tommelein (Open Vld), bevoegd voor ruimtelijke ordening en stedenbouw.
Masterplan
Dat een nieuwe moderne vismijn van groot belang is voor de Oostendse visserijsector, hoeft geen betoog. Met de goedgekeurde sloopvergunning wordt nu een belangrijke stap gezet voor de uitbouw van een nieuw visserijcentrum met als motor een moderne vismijn en een aansluitende cluster van bedrijven met diverse visserij- en watergebonden activiteiten.
‘Door de ontwerper en aanvrager werd een masterplan ontwikkeld om een economisch rendabel en moderne vismijn te ontwikkelen. Daarbij werd onderzocht welke elementen van de bestaande vismijnsite kunnen worden behouden. Belangrijke vaststelling is dat de huidige kadebreedtes van 3 meter omwille van logistieke redenen niet langer voldoen en op minimum 10 meter zullen moeten worden gebracht ’, aldus Schepen Tommelein (Open Vld).
Selectieve sloopvergunning goedgekeurd
Tommelein (Open Vld): ‘Aangezien uit het masterplan en voorontwerp duidelijk blijkt dat het behoud van de haringhal en de vismijnloodsen op de huidige positie en met de huidige structuur naar de toekomst onmogelijk is, wordt de sloop van deze delen toegestaan. Voor de gebouwen in exploitatie wordt de sloop uitgesteld tot een valabel alternatief bestaat. De nieuwe visveiling zal een beeldbepalende functie hebben vanuit zowel de binnenstad (Visserskaai) als vanop de Oosteroever (Hendrik Baelskaai) en zal dus van zeer hoge architecturale kwaliteit moeten zijn.’